18
2019
Ik wil echt voorbij die ‘witte tranen’ geraken
Column: Herlinde Swinnen (Vormingplus Oost-Brabant)
Mijn lief wil met mij naar Game of Thrones kijken. Ik ben een aantal jaren geleden begonnen aan die reeks, maar heb dan een kindje geworpen en plots werd vrije tijd een mistig begrip en waren series als exotische bestemmingen: onbereikbaar. Ondertussen zijn de kinderen groter en dus leek het me wel wat om nog eens in een fantasiewereld met draken, wolven en dwergen te duiken. We starten de eerste aflevering, gezellig onder een dekentje. Maar dan … Tijdens het kijken voel ik mijn ingewanden zich stilaan opkrullen tot een slak met een veel te strakke strik rond. Elke scène waarin een vrouw geportretteerd wordt, trekt de sjorring aan. Aanvankelijk denk ik gewoon jaloers te zijn op de glooiende bevalligheid van de actrices, maar de volgende aflevering, die meteen na de cliffhanger startte (je kent dat wel: “Nog eentje?” of “Eentje is geentje.”), voel ik vanbinnen een vuurbal omhoog schieten. Jarenlange opgekropte woede gutst plots vulkanisch mijn mond uit. Dat het vergif is, die manipulatieve series. Dat we onze geesten ermee bevuilen. Dat mannen voortdurend worden opgegeild en dat ze de dwaze ideeën over vrouwen als heksen, hoeren of dienstbare heiligen als een glad puddinkje naar binnen werken. Dat die herhaalde beelden over hoe een vrouw er moet uitzien en hoe ze zich moet gedragen ons brainwashen. En dat ik mij SERIEUS afvraag waarom HIJ zich géén vragen stelt bij zijn wijkende haarlijn en IK wél geld uitgeef aan crèmes tegen gezichtsverzakkingen?! Ik hoor mezelf razen. Mijn kaken worden warmer van het groeiende besef, tot het hoge woord eruit komt: “IK DENK DAT IK EEN FEMINISTE AAN HET WORDEN BEN!”
“Maar ik ben óók een feminist”, zegt mijn lief rustig. Stilte … Daar had ik niet meteen iets op te zeggen. Een man kan ook een feminist zijn, natuurlijk. En als hij manvolk tot de orde roept, wordt het waarschijnlijk beter gehoord dan wanneer ik mijn stem verscherp. Versta me niet verkeerd, ik hou heel erg van mannen en mannelijkheid, maar toch ben ik kwaad. Want ik zit vast. In een systeem dat me als vrouw beelden, ideeën en schaamte heeft opgedrongen waaraan ik moeilijk ontsnap. Die kwaadheid: ik denk die te herkennen bij sommige mensen van kleur als het gaat over racisme. Ik wil mijn steentje bijdragen aan hun strijd voor gelijkheid, zoals mannen die feministen zijn.
"Ik wil mijn steentje bijdragen aan de strijd tegen racisme, zoals mannen die feministen zijn."
Op de Trefdag van Socius ga ik naar de workshop over dekolonisatie met Nadia Nsayi en Jan Wallyn. Ik zit in een kring met een dertigtal mensen die ik niet ken. Een bonte mengeling van uiterlijkheden: mannelijke en vrouwelijke kenmerken lopen over de genders heen. Het valt me op dat veel deelnemers op één of andere manier niet beantwoorden aan de norm. Omdat we zelf kenmerken hebben die onze positie in de samenleving verzwakken, weten we hoe belangrijk gelijkheid is? Jan Wallyn, de directeur van Zinnema, vertelt ons hoe zijn centrum in het teken van dekolonisatie haar programmatie uit handen gaf aan een groep artiesten uit de zwarte gemeenschap en hoe dit een nieuw publiek, een mooie programmatie en extra inkomsten bracht. Een succes dus, op het eerste gezicht. Maar na deze ervaring zag het kunstencentrum in dat het ondanks de goede bedoelingen opnieuw een soort van ‘uitbuiting’ herhaalde. De artiesten programmeerden als vrijwilliger, ze kregen een vergoeding in de vorm van een reis, maar werden niet betaald.
“De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen”, zegt men weleens. Dat goede intenties van witte mensen naar zwarte mensen niet altijd goede effecten hebben, dat heb ik geleerd uit het boek Racisme: over wonden en veerkracht van Naima Charkaoui. De vergelijking gaat niet helemaal op, maar ik denk aan die keer dat ik uitging en er in het danscafé een twintigjarige naar mij toekwam: “Hé, zeg, jij bent toch veel ouder hè, tof dat jij hier nog komt dansen, joh. Top!”. Zijn duim ging de lucht in en hij ging weer bij zijn soort staan. Ik deed snel of ik een bericht kreeg en racete prompt naar buiten, op zoek naar een rustige plek waar 40’ers onopgemerkt mogen … bingo spelen(?). Een goeie bedoeling wellicht, met een beetje een slecht effect. Bij Zinnema waren ze zo sterk om heel eerlijk naar hun project te kijken en daaruit te leren. Dat vind ik straf.
"Ondanks mijn oprechte pogingen springt mijn hokjesdenken geregeld als een spasme op tafel."
Na de uiteenzetting van Nadia en Jan mogen we vragen stellen of opmerkingen geven, maar ik voel een speaker’s block. Ik lijk niet de enige te zijn. Het valt me op dat de witte mensen zwijgen. Is het toeval of zijn ze, zoals ik, bang om foute woorden te gebruiken, om moreel inferieur over te komen of net vingertje-wijzend? Ik heb een witte huid, spreek Nederlands, mijn moeder heeft een universitair diploma, ik ben nog net niet te oud voor de arbeidsmarkt, ik heb naast een grote neus geen uitzonderlijke maten. Ik ben Miss Privilege? Bovendien hebben mijn hersenen zich ontwikkeld in een marinade van stereotypen. Ondanks mijn oprechte pogingen springt mijn hokjesdenken geregeld als een spasme op tafel. Ik zeg dingen als “Jan met de pet” of “mensen van anders-euh-diverse-euh-allochtone-origine”. Ik gebruik om één of andere reden heel vaak “wij” wanneer ik spreek over witten en dan krijg ik telkens de kriebels van mezelf. Ik ben het nog niet gewoon. En er lijkt ook weinig woordenschat te bestaan voor de échte inclusieve samenleving, wat meteen ook bewijst dat die nog niet bestaat. En dus blokkeert mijn spraakcentrum weleens. In de context van dekolonisatie brengen mijn privileges ongemak, schaamte, nervositeit met zich mee. En nee, dat is niet prettig. Maar ik wil echt voorbij die ‘witte tranen’ geraken. Verandering vindt niet plaats in de comfortzone, waar alles gekend en veilig is.
Er lijkt weinig woordenschat te bestaan voor de échte inclusieve samenleving, wat meteen ook bewijst dat die nog niet bestaat."
Jan Wallyn geeft me hoop met zijn verhaal van Zinnema. Het is, ondanks alle weerstand, wél mogelijk om een diepgaande verschuiving in gang te zetten. “Daar waar we zelf keuzes probeerden maken, sloten we telkens ongewild mensen uit. Wanneer we de beslissingen uit handen gaven verschenen er boeiende, inclusieve pistes”, zei hij op de Trefdag. Die uitspraak blijft heel sterk hangen.
Mijn organisatie is een vormingsinstelling. Ons motto is sinds jaren: iedereen heeft recht op vorming. Ik wil werken aan een Vormingplus waarin verschillende gemeenschappen zich herkennen en waarin het aanbod, de communicatie, de collega’s, de klemtonen, de sfeer en de humor die verscheidenheid weerspiegelen en een vruchtbare bodem bieden. En we zullen fouten maken en het zal niet van vandaag op morgen gebeuren, maar bij Zinnema hebben ze een steen kunnen verleggen. Dank u, Nadia en Jan, voor het eerlijke, inspirerende verhaal.