Levensfasenmodel

Een vrijwilligersgroep is als een kikker in een kom water

Gooi je een kikker in kokend water, dan springt die er onmiddellijk uit. Zet je hem in koud water dat je geleidelijk opwarmt, dan is hij ten dode opgeschreven. Op het moment dat de kikker merkt dat het water te warm wordt, is het voor hem te laat.

Zo werkt het ook bij lokale vrijwilligersgroepen. Geleidelijkheid zorgt net als bij de kikker in vele vrijwilligersgroepen voor een vertraagd maar hard bewustzijn. Plots veranderen ze onbewust en ongewild van een open dynamische groep in een meer gesloten herhalende groep.

Voor de begeleiding van een lokale vrijwilligersgroep meet je dus best regelmatig de temperatuur van het water. Die temperatuur zegt iets over wat er gaande is in de groep. De ene vrijwilligersgroep zwemt in aangenaam koel water, de andere spartelt voor haar leven in warm water. Je begeleiding pas je aan de temperatuur aan waarin een groep zich bevindt.

Een belangrijke temperatuurmeting in een lokale vrijwilligersgroep is de levensfase waarin ze zich bevindt. De levensfasentool is jouw thermometer.

Een typologie als basis voor een begeleiding op maat

Uit het onderzoek van Joris Piot in Eat, love, volunteer: hoe vrijwilligers ondersteunen blijkt dat de diversiteit aan lokale vrijwilligersgroepen heel groot is.

Om die complexe realiteit te vatten, stellen heel wat organisaties een typologie op. Ze willen hiermee hun begeleiding afstemmen op maat van hun vrijwilligersgroepen. Bijvoorbeeld, een typologie van statische, semi-dynamische en dynamische vrijwilligersgroepen. Die indeling baseert zich op de hoeveelheid activiteiten die een groep organiseert en het aantal mensen dat ze bereikt. Een andere typologie zoomt in op de mate waarin een groep zelfstandig werkt of waarin ze beroep doet op ondersteuning.

In hokjes denken is menselijk. Het helpt je om een complexe realiteit te begrijpen en te structureren. Let wel op dat je niet doorschiet in hokjes denken. Wees je bewust van de hokjes die je hanteert en de vooronderstellingen die je daarbij hebt. Dan is een typologie een prima instrument om na te denken over de situatie van een vrijwilligersgroep en om je begeleiding daaraan aan te passen.

Levensfasen van vrijwilligersgroepen

Onderzoeker Joris Piot deelt groepen in op basis van de mate waarin zij aan bonding en bridging doen. Bonding heeft betrekking op de relaties tussen de mensen in een groep, de mate van betrokkenheid en de aanwezigheid van gedeeld eigenaarschap. Bridging gaat over de mate waarin een groep bruggen kan bouwen naar de buitenwereld.

Wanneer je groepen op vlak van bonding en bridging bestudeert, zie je vier levensfasen opduiken: de startende groep, de autonome groep, de routineuze groep en de verstillende groep. Deze levensfasen volgen de natuurlijke levensloop van een groep. Met andere woorden, laat je een startende groep begaan, dan evolueert die vanzelf naar eerst een autonome groep, dan een routineuze groep om vervolgens vanzelf over te gaan naar een verstillende groep.

Je herkent in het schema ook de leerfasen van Maslow: bewust onbekwaam (startende groep), bewust bekwaam (autonome groep), onbewust bekwaam (routineuze groep) en onbewust onbekwaam (verstillende groep).

Pas als een groep bewust én bekwaam is, behoudt de autonome groep haar dynamiek en zal ze niet evolueren naar een routineuze of verstillende groep. Een groep bewust en bekwaam maken door missiegedreven begeleiden is de rol van jou als groepsbegeleider.

ONBEWUSTBEWUST
ONBEKWAAMVerstillende groep
* Geen doorstroming in leden en bestuur. Er zijn nog fijne activiteiten, weliswaar afnemend. Deze fase kan lang duren, men verstilt geleidelijk.
* Interactie met de omgeving krimpt. Oude contacten blijven behouden, er komen geen nieuwe bij. Bonding primeert op bridging, de groep plooit geleidelijk naar binnen.
* De groep schuift even naar veel ondersteuning vragen en dan naar ‘laat ons maar met rust’.
Startende groep
* Bruist en er ligt weinig vast. Open gesprekken over afstemmen van doel, meningsverschil mag. Er komen mensen bij maar er vertrekken er ook.
* Veel interactie, men heeft de omgeving en de vereniging nodig. Bridging is in deze fase het meest spontaan en natuurlijk. Er gaat evenveel energie naar bonding.
* De groep wenst op bijna alles ondersteuning: overleg is zinvol, extra vraag naar intern/extern samenwerken.
BEKWAAMRoutineuze groep
* Loopt gesmeerd. Procedures en langere besturen hollen geleidelijk gedeelde verantwoordelijkheid uit. Conflicten worden geleidelijk toegedekt. Groei stagneert.
* Interactie met anderen wordt voorspelbaar en minder open. Het is te nemen of te laten. Bridging en bonding stollen in vaste herhalende structuren, verliezen flexibiliteit.
* Vragen enkel ondersteuning bij onverwachte accidenten. Fouten tegen de routine liggen moeilijk.
Autonome groep
* Blaakt van vertrouwen en creativiteit. Grote betrokkenheid en gedeelde verantwoordelijkheid. Men weet waarom men iets doet. Groep groeit.
* Interactie met omgeving en vereniging wordt doelgerichter, meer als partner. Bridging en bonding zijn in evenwicht, realiseren een grote betrokkenheid.
* Ondersteuning is een logisch gevolg van het aangaan van uitdagingen. Fouten maken mag.
© Joris Piot, Civitaz
Scroll to Top