20
2021
12 verschijningsvormen waartussen groepen balanceren
Sociaal-cultureel werken, Werken met groepen
In groepen gebeurt altijd van alles tegelijk. Als begeleider word je uitgedaagd om op elk moment te begrijpen wat er precies gebeurt om zo beter te kunnen tussenkomen. Onderstaand model kan je helpen bij het inschatten van de staat waarin je groep zich bevindt als je cursus geeft of een projectgroep, team of afdeling begeleidt.
De staat van je groep herkennen
Mensen zijn onvoorspelbaar. En dus zijn groepen zeker onvoorspelbaar, want ze bestaan in wezen uit een veelvoud aan onvoorspelbare interacties. Toch kunnen we terugkerende verschijningsvormen herkennen in de evoluties van groepen: herkenbare patronen waartussen groepen voortdurend heen en weer schommelen.
Een verschijningsvorm krijgt zijn naam gebaseerd op de meest voorkomende interactie tussen mensen op dat moment. Je observeert als begeleider wat precies gebeurt in de groep en op basis daarvan stel je vast wat de staat van de groep op dat bepaald moment is. Zo krijg je handvatten om slimmer en meer gericht tussen te komen om de werking van je groep of team te versterken.
Vier positieve verschijningsvormen
Groepen kennen vier positieve verschijningsvormen. Vormen die duiden op een gezonde evolutie in de groep. Ze moeten alle vier afwisselend aan bod kunnen komen in de evolutie van de groep en geven je ook een idee over waar je naar toe kan werken als je moet tussenkomen wanneer het niet goed loopt.
Verbinden: In deze verschijningsvorm zie je mensen elkaar opzoeken. Ze zijn nieuwsgierig naar elkaar. Ze zoeken naar het gemeenschappelijke. Ze willen van elkaar weten waar ze mee bezig zijn. Ze praten over kennissen, kenmerken, hobby’s … die ze delen. Ze verbeelden samen wat ze kunnen doen. Ze brengen pauzes met elkaar door. Ze zorgen voor elkaar en zoeken elkaar op. Ze zijn blij met alles wat gemeenschappelijkheid teweegbrengt. Ze vinden het nodig om bij elkaar te zijn en met elkaar samen te werken. Verbinden kan relationeel zijn – maar kan ook betrekking hebben op de taak: samen leren, samenwerken, afstemmen, elkaar informeren …
Verzetten: In deze verschijningsvorm staat het verhelderen van het verschil centraal. Mensen geven aan dat ze het niet eens zijn met elkaar. Dat ze iets anders willen, iets anders nodig hebben. Dat kan aanleiding geven tot discussies, tot conflict of het zichtbaar worden van grote verschillen in posities. Interacties kunnen spannend aanvoelen, ongemakkelijk. Om gezond te zijn voor de groep, is het belangrijk dat het verzet wordt uitgesproken. Verzet mag er zijn en de spanning die ermee gepaard gaat, leidt tot een oplossingsgerichte dynamiek. Verzet is positief omdat er inzet uit blijkt: mensen tonen in hun verzet dat ze willen dat de groep voor hen een plek wordt waarin het verschil en hun eigen uniciteit een plaats kunnen hebben.
Verankeren: Bij deze verschijningsvorm draait alles rond het stabiliseren en voorspelbaarder maken van het leven en werken in de groep. De interacties krijgen een meer vaste vorm. Mensen hebben nood aan die voorspelbaarheid: ze weten graag hoe de dingen gaan verlopen of wat hun plaats of rol kan zijn in de groep. Dat creëert veiligheid, biedt de rust die nodig is om zich goed te voelen in de groep. Bij het verankeren kan impliciet of expliciet duidelijkheid gecreëerd worden. Dat kan gebeuren door bepaalde gewoontes te vormen of bij te stellen. Door werkprocedures vast te leggen. Door afspraken te maken en samen uit te zoeken hoe de groep in de toekomst moet functioneren. Wat de groep samen wil realiseren of hoe de groep wil samenwerken, wordt in kaders gegoten of in een evoluerende groepscultuur met onuitgesproken regeltjes en gewoonten werkzaam.
Verwezenlijken: We spreken van verwezenlijken als de groep zich ten volle concentreert op het realiseren van wat hen samenbrengt. De groepstaak, het werk dat ze te doen hebben. De leerprocessen die ze voor ogen hebben. Het plezier dat ze samen willen maken. Ze verwezenlijken waar ze voor bestaan. Ze maken hun doelen waar. Je herkent dat aan de flow waarin gewerkt wordt, aan de concentratie waarmee dingen gebeuren. Je merkt dat aan het vrij samen werken, leren en leven waarbij de focus echt kan liggen op het realiseren en presteren. Op kwaliteit. Op de gewenste output.
Schommelen tussen verschijningsvormen
Er zit een zekere logica in die vier verschijningsvormen. Intuïtief zou je kunnen zeggen dat mensen zich eerst met elkaar moeten verbinden om daarna de verschillen te merken en op te komen voor de eigen individuele behoeften. In het conflict dat daardoor ontstaat, kan de groep doorgroeien naar oplossingen om te leren omgaan met de verschillen. Oplossingen die kunnen verankerd worden in procedures en gewoonten. Als de groep er in slaagt om de verschillen op zo’n manier door te werken, kunnen mensen echt samen hun doelen verwezenlijken en samen goed presteren.
De realiteit laat echter zien dat gezonde groepen altijd ‘schommelen’ tussen elk van de verschillende verschijningsvormen: ze springen als het ware van de ene in de andere en soms zijn de overgangen zelfs vrij bruusk. Groepen beginnen ook niet altijd met verbinden: soms staat eerst het verzet voorop (“Waarom moeten wij hier samenwerken: ik werk toch liever alleen?”). Soms begint een groep meteen heel goed samen te werken en ontstaat de verbinding in het succesvol realiseren van taken. Of blijkt na een tijdje dat de samenwerking niet tot verbinding maar tot conflict leidt – conflict dat moet opgelost worden door verbinding te creëren of door de procedures te verbeteren.
Acht negatieve verschijningsvormen
Voor elk van de vier positieve verschijningsvormen, bestaan ook telkens twee negatieve verschijningsvormen: een verschijningsvorm die te maken heeft met ‘te veel’ én een die te maken heeft met ‘te weinig’. Die negatieve verschijningsvormen laten zich zien als de positieve tegenhanger niet lukt of onvoldoende gevoed en onderhouden wordt.
Te veel of te weinig verbinden
Verstikken: Waar te veel nadruk ligt op verbinding, kan een groep verstikkend werken. Mensen krijgen weinig ademruimte. De groep is normerend of op te veel vlakken bepalend. Afwijken van de norm veroorzaakt commotie of druk om te conformeren. Uitreiken naar buiten de groep wordt wantrouwig bekeken: ‘wij’ is positief, ‘zij’ krijgt een negatief label.
Verbrokkelen: Waar te weinig verbinding is, ontstaat verbrokkeling. De groep ‘atomiseert’: mensen trekken zich terug op hun eigen eilandje en gaan hun eigen weg. Of ze vallen terug op kliekjes die weinig interactie hebben met andere groepjes of zich zelfs heimelijk of openlijk afzetten tegen anderen. De groep mist dan kansen op feedback en op de meerwaarde die kan ontstaan door de interactie.
Te veel of te weinig verzetten
Polariseren: Waar verzet de boventoon krijgt in de interacties, ontstaat polarisatie. Gelijk halen, winnen of de ander overtuigen worden veel belangrijker dan de relaties in de groep of het resultaatgericht samenwerken. De sfeer wordt conflictueus en onveilig, en niet zelden ontstaan in de strijd vaste kampen met daartussen een zich uitdiepende kloof. De groep rijdt zich vast in conflict.
Verzwijgen: Waar verzetten wordt vermeden, ontstaat verzwijgen. Als er te weinig ruimte of veiligheid is, of als verzet in het verleden niet tot het gewenste resultaat of misschien zelfs tot ruzie heeft geleid, gaan mensen verzet uit de weg. Ze houden hun mond. Ze verzwijgen het verschil, uiten hun mening niet openlijk en vermijden conflicten. De negatieve energie die daarmee gepaard gaat, uit zich in destructieve strategieën: roddelen, saboteren, afhaken, terugtrekken. De groep mist dan de kans om recht te doen aan de verschillen tussen mensen en deze verschillen om te zetten in een rijker samen zijn en samenwerken.
Te veel of te weinig verankeren
Verstarren: Waar verankeren overdreven wordt, ontstaat verstarring. Verankering moet een zekere voorspelbaarheid en daarmee gepaard gaande veiligheid dienen. Maar als gewoontes, procedures of bepaalde aanpakken boven kritiek en evolutie verheven geraken, zetten ze de groep vast. De groep mist dan de kans om de eigen aanpak en gewoontes voortdurend te verbeteren in functie van wat de omgeving nodig heeft of in functie van de eigen evolutie van de groepsleden.
Verzanden: waar te weinig wordt verankerd, ontstaat onzekerheid en onduidelijkheid. De groep verzandt in stuurloosheid en onvoorspelbaarheid. Afspraken worden niet gemaakt of niet nageleefd, gewoonten krijgen geen vaste vorm, posities en bevoegdheden raken niet uitgeklaard. De groep krijgt geen vaste grond onder de voeten.
Te veel of te weinig verwezenlijken
Opbranden: Te sterke nadruk op verwezenlijken kan leiden tot een soort van ‘groeps-burn-out’. Er wordt meer energie verbruikt dan de groep kan leveren. De mensen van de groep voelen zich overvraagd en krijgen te weinig in de plaats voor de inzet die ze leveren: er is niet voldoende zorg voor de relaties, voor de erkenning van verschillen of voor het leren over en het verbeteren van de groepswerking.
Verglijden: Waar de focus op het verwezenlijken van het groepsdoel vervaagt, verglijdt de groep naar een verzameling van individuele doelen, projectjes en belangen. Dat ontstaat als de groepsleden geen gevoel hebben voor het gedeelde belang of het gedeelde project. Omdat het te onduidelijk is. Omdat ze er niet toe gemotiveerd zijn. Of omdat het onhaalbaar is. Realistische, gedeelde doelen vormen de remedie. Anders mist de groep de extra energie en kwaliteit die ontstaat door gezonde synergie.
Anders kijken, beter doen
Door met deze bril te kijken naar wat er gebeurt in je groep kan je bewuster kiezen wat je zelf als begeleider te doen hebt. Daar kan je als begeleider alleen maar beter van worden …