23
2024
“De democratie kan niet zonder commons,maar heeft dat nooit beseft”
Hoe doorbreken we een cultuur van wantrouwen? Onze argwaan tegenover medemensen, bedrijven en overheden groeit. Oorzaken liggen in de privatisering van overheidsdiensten, het doorschuiven van verantwoordelijkheden en gevoelens van machteloosheid. Remedies zoeken we in regels, contracten en procedures, verzekeringen, audits en consultancy. In goed bestuur en transparantie ook. Maar bieden ze wel echt vertrouwen? Is vertrouwen niet altijd een beetje blind?
Op de Trefdag Sociaal-cultureel werk ging cultuursocioloog Pascal Gielen met zijn lezing in op de rol die de culturele commons spelen. Commonisme is de politieke overtuiging of de ideologie die ervan uitgaat dat gelijkheid, samenwerking, solidariteit en wederkerigheid onmisbare bestanddelen zijn voor eender welke samenleving en dat sociale relaties daarvan de fundamentele bouwstenen zijn.
Vertrouwen is een kwestie van cultuur, van gevoel en zelfs van esthetiek. Breed maatschappelijk vertrouwen begint bij het delen van kwetsbaarheden en het gemeen biedt daar de ruimte voor: adem- en laboratoriumruimte. Hoe zouden een samenleving en een beleid daarop verder kunnen bouwen?
Pascal Gielen
is als gewoon hoogleraar cultuursociologie verbonden aan ARIA/Universiteit van Antwerpen. Hij leidt het CCQO, Culture Commons Quest Office, ccqo.eu. In 2022 werd Gielen door de Vlaamse Gemeenschap aangesteld als curator van de conferentie Culture Talks en schreef hij in opdracht het boek Vertrouwen – Bouwen op het cultureel gemeen.
Wat bedoel je met het begrip ‘cultureel gemeen’?
Het ‘gemeen’ is een heel oud begrip. Niemand weet nog wat het betekent of begrijpt het helemaal anders. Gemeen komt van de maand mei. In de meeste dorpen en steden bestaan er nog steeds pleinen of open ruimtes die ‘de meent’ heten.
De meent is een gebied dat niet in handen is van de overheid en ook geen privaat bezit is. Het is een gebied dat alle burgers, omwonenden of bepaalde groepen gratis kunnen gebruiken en gemeenschappelijk beheren. Vaak zijn het natuurlijke bronnen. In het Franse dorpje Fligny, net over de grens bij Chimay, zijn er bossen waar alle buurtbewoners elk jaar gratis één boom mogen kappen. Dat is een meent.
“Verbeelding, passies en intuïtie spelen een belangrijke rol in hoe we de wereld vormgeven, dus ook in de politiek.”
Een culturele meent is iets anders, dat zijn meestal immateriële bronnen. Jij en ik zijn nu aan het ‘gemenen’: taal is een typische gratis bron die we vaak gebruiken. Dialecten, veel populaire liedjes, volksliedjes … zijn allemaal gedeeld bezit. Waarover gaat het dus? Het gaat altijd over zaken die niet door een overheid geregeld zijn en die niet vermarkt zijn, of die niet verkocht kunnen worden en die gratis gedeeld en al dan niet bewust gemeenschappelijk beheerd worden.
Cultureel commonen is een zoektocht naar zinvol handelen en zin geven aan onszelf, aan onze gemeenschap en aan die van anderen, schrijf je in het boek Vertrouwen. Hoe kunnen de commons de democratie nieuw leven inblazen?
Ik denk dat de democratie niet zonder commons kan, maar dat nooit beseft heeft. Het is belangrijk om aan te geven op welke plek in een samenleving we dat gemeen kunnen aantreffen. Dat is in de civiele ruimte, tussen de overheid en de markt. De meeste verenigingen begeven zich op dat civiel terrein. De commons zijn een deel van die civiele ruimte. Het is namelijk de ruimte waarin mensen allerlei zaken zelf beheren en zelf ontwikkelen, vaak omdat een overheid daar geen aandacht voor heeft en omdat een markt er nog geen brood in ziet. Veel van die initiatieven zijn in commonsbeheer, omdat mensen zelf regels moeten opstellen en zelf het functioneren ervan moeten bepalen. Dat soort van autonomie is een cruciaal element in een democratie. Een democratie zonder autonoom zelfbestuur is geen democratie meer. Door die vrije ruimte voor zelfbestuur te laten, stimuleer je democratie. Zo laat je op allerlei manieren adem- en experimenteerruimte voor zaken die een overheid nog niet had voorzien, mogelijkheden om meningen te uiten, om organisaties op te zetten, om zaken die we nog niet kunnen inschatten of begrijpen en die uit alle hoeken kunnen komen. De openheid die daar bevochten wordt, is een deel van de democratie en houdt die ook wakker.
Op welk maatschappelijke probleem of noden zijn commons een antwoord?
Ze zijn een antwoord op noden en kwetsbaarheden waar een overheid nog geen zorg voor draagt of soms ook geen zorg voor wil dragen. Onder meer door bezuinigen wordt de welvaartstaat afgebouwd en komen er steeds meer domeinen vrij waar mensen zelf het heft in handen moeten nemen. Dat verklaart volgens mij de zogenoemde commonsboom. Ik denk bijvoorbeeld aan de mantelzorg in Nederland. In Italië ontstond de commonsstrijd dan weer aanvankelijk om zuiver en betaalbaar drinkwater. Culturele commons ontstaan onder meer omdat mensen zich niet in een cultuur herkennen en dus zelf iets gaan maken zonder subsidies of zonder dat ze het op een markt te koop aanbieden. Culturele commons ontstaan ook omdat tickets om aan cultuur te participeren te duur zijn of dat mensen zich in georganiseerde culturele evenementen niet thuis voelen. Denk aan de recente golf van rave parties.
Waarom blijft het concept van ‘commons’ zo moeilijk grijpbaar? Ligt dat in de aard van alle concepten die een mogelijke nieuwe ordening van de samenleving suggereren? In je boek stel je jezelf ook heel zoekend op, en je loopt de rol van emotie en intuïtie bij zo’n oefening niet uit de weg.
“De commonsbeweging is een beweging die terug grond onder de voeten probeert te krijgen.”
Ik probeer steeds meer zoekend te schrijven, maar ik kom uit een sociologische traditie waar men vooral spreekt in termen van empirisch gegronde zekerheden. Ik hou zelf meer van de queeste als methode: dat is een beweging waarin je de realiteit mee maakt in die zoektocht. Sociologie en wetenschappen in het algemeen, zijn zich weinig bewust van dat performant karakter van hun eigen onderzoek. Maar laat ik eerst even teruggaan naar de term ‘commons’ en dat zoekende daarin. Dat zit in de aard van alle begrippen. We denken dat we weten wat de markt is, maar een markt is ook niet gedefinieerd. En toch gebruikt iedereen dat concept alsof men weet over wat het gaat. Ik hoop dat met commons ook zoiets kan gebeuren. Dat het een begrip wordt dat vele richtingen en interpretaties toelaat, maar dat het wel medebepalend wordt in de discussie en dus een deel van de onderhandeling over wat de common is en mag zijn.En, ja, emotie, verbeelding en intuïtie zijn belangrijk in het begrip van de commons, maar in feite van ieder sociaal fenomeen. Dat wil ik ook meer beklemtonen, en daarop wil ik verder werken in mijn eigen schrijven en onderzoek. Maar alweer, ze zijn even belangrijk voor het begrip van de markt. Daar gaat het ook over emoties, en zeker over intuïtie. Denk aan financiële markten. Die worden deels geleid door emotie, soms door massahysterie. We hebben dat een beetje verdrongen, maar verbeelding, passies en intuïtie spelen een belangrijke rol in hoe we de wereld vormgeven, dus ook in de politiek. Dat geldt evengoed voor de wetenschap: er is geen goede onderzoekshypothese bijvoorbeeld zonder de ‘juiste’ intuïtie en verbeelding. Er moet altijd openheid voor die intuïtie in begrippen toegelaten worden. De ridders van de heilige graal maken de heilige graal mee in hun hoofd. Hun zoektocht, hun reis is eigenlijk deels een verbeelde reis en in die verbeelding maken ze effectief het object, de graal. Ik denk dat dat ook voor de queeste naar de commons geldt. Het is een soort van maatschappelijke zoektocht waarin mensen met hun verbeelding samen dingen uitproberen, hands-on, en waarin ze samen uitproberen om op een gegeven moment tot een nieuwe realiteit te komen.
Net zoals de mensen van de cultuurorganisatie L’Asilo in Napels die op een gegeven moment zich niet meer ‘krakers’ of ‘activisten’, maar wel ‘commoners’ noemen. Daarmee herkaderen en herpositioneren ze zichzelf in de samenleving. Ze besloten onder meer om volgens bepaalde commonsprincipes te werken die ooit door Nobelprijswinnaar Elinor Ostrom werden geformuleerd. Cultureel commonen gaat vooral over het herdefiniëren en het herlegitimeren van je eigen positie in een samenleving. Het valt me op dat zogenoemde commoners ook gemakkelijker aanvaard worden als onderhandelingspartners voor politici en beleid. Gemakkelijker dan louter critici of activisten bijvoorbeeld, en dat omdat ze meteen ook constructief met hands-on oplossingen komen. Bovendien vinden principes van gemeenschappelijk beheer vandaag steeds meer gehoor bij de meest uiteenlopende ideologieën en partijen. Van links tot rechts, van progressief tot conservatief.
Is er binnen cultuur genoeg steun voor de ontwikkeling van commonsinitiatieven? Hoe kan de ruimte voor de commoners vergroot worden?
Er zijn een aantal bestuurlijke instrumenten die heel gemakkelijk gehanteerd kunnen worden door commoners zoals de algemene vergadering in vzw’s waarin democratisch onderhandeld kan worden.
De vzw is een mooi organisatiemodel of wettelijk kader waarin je snel naar een commonspraktijk kan schakelen. Dus er bestaat al veel wat een commonswerking toestaat. In Antwerpen werd ook een eerste prille commonsregeling uitgewerkt. Ik begreep dat de Brusselse politiek hetzelfde heeft gedaan. Het belang van het gemeen wordt dus steeds meer ingezien door overheden. Anderzijds zijn er veel zaken door een overheid geregeld, en niet alleen voor cultuur, die de commons of de ontwikkeling daarvan tegenhouden of boycotten. Ook dat is vaak onbewust. Er staan veel aanbevelingen in boekjes over goed bestuur die problematisch zijn voor commons, omdat ze bepaalde vormen van zelfbestuur niet meer toelaten. Ze timmeren met allerhande regeltjes een werking helemaal dicht waardoor er weinig ademruimte overblijft voor zelfbestuur. Een overheid moet er dus werk van maken om juist meer te denken aan een kaderwetgeving die die ruimte vrijwaart en die dat vrije initiatief ook zoveel mogelijk vrij laat.
In Vertrouwen noem ik dat ook een ‘inductief beleid’, een dat van onderuit kan groeien. Dat is een kwestie van vertrouwen. Maar op dit moment zie ik eerder de omgekeerde tendens die al aan de gang is sinds de jaren ’90: het overreguleren en het overcontroleren. In dat opzicht sprak Michael Power al in de jaren ‘90 van de auditsamenleving. Die getuigt niet alleen van weinig vertrouwen in mensen en organisaties, ze genereert ook een algemene cultuur van wantrouwen tussen mensen en organisaties, inclusief overheidsinstellingen.
Het gaat dus over de nood om een stuk vrijheid terug te krijgen?
Ja, maar dan wel collectieve vrijheid, geen individuele keuzevrijheid zoals het (neo)liberalisme ons voorschotelde. Het gaat om gedeelde vrijheid, die met de andere waarden van de Franse revolutie in evenwicht wordt gebracht, met name gelijkheid en solidariteit. Pas dan wordt vrijheid een collectief goed voor iedereen. Gentrificatie en camera’s in de straat temmen die collectieve vrijheid waardoor ook commonsinitiatieven blokkeren. Onderlinge competitie en controle installeren bovendien een cultuur van wederzijds wantrouwen. En het is net die cultuur van wantrouwen die moet keren naar een cultuur van vertrouwen.
Overregularisatie is dus een soort van vijand?
Ja, bureaucratie is de absolute vijand. Er zijn twee grote vijanden van de commons: de eerste is (markt) competitie en de tweede zijn overheden die alles proberen vast te leggen uit angst voor mogelijk misbruik. We zitten bovendien zelf in een soort veiligheids- of verzekeringsmodus, dat is niet louter de schuld van de overheid of de politiek. Het is wel de politiek die bepaalde mechanismen stimuleert, waardoor ze angst mee stimuleert. Hoe meer blauw op straat bijvoorbeeld, hoe groter het angstgevoel en hoe groter het subjectieve onveiligheidsgevoel.
Het is een waanidee waar we uit moeten, dat we alles kunnen controleren en dat elk risico kan worden ingedekt. Neem nu het zwemmen in plassen en in kanalen. In Nederland mag je overal zwemmen waar dat niet verboden is, terwijl in Vlaanderen het omgekeerde geldt. In Nederland is zwemwater dus meer commons dan in Vlaanderen, zou je kunnen zeggen. Ook daar gaat het over vertrouwen, maar ook over terug risico’s durven nemen. We verwachten heel veel van overheden. Dat ze bijvoorbeeld overal de veiligheid garanderen. Dat geeft ons een soort van zekerheid, maar tegelijkertijd verlamt het ons. Het is natuurlijk fantastisch dat we redders aan de Belgische kust hebben, maar zwemmen verbieden wanneer er geen redders zijn, wil eigenlijk zeggen dat je mensen niet geheel vertrouwt. Dat ze niet zelf risico’s kunnen inschatten. En omgekeerd biedt dat bij burgers de gelegenheid om overheden voor alles verantwoordelijk te stellen. Dat leidt tot de zogenoemde ‘juridisering’ van een samenleving: we denken dat we zomaar voor alles naar de rechter kunnen stappen, waardoor overheden en instellingen zich steeds meer gaan indekken met allerlei regeltjes. Uiteindelijk durftn niemand nog een risico nemen.
Is de rol van cultuur ook om die dichtgetimmerde mogelijkheden terug open te trekken, dingen te bevragen en zich aan risico’s te wagen?
Ik pleit voor een overheid die zich flexibel opstelt en die ook naar de context kijkt. Op dit moment worden regels vaak te rigide toegepast. En ja, kunstenaars, burgerinitiatieven en culturele spelers kunnen die ruimte terug proberen open te breken, maar worden hier ook steeds meer in gefnuikt. Onderstroom in Antwerpen was bijvoorbeeld een organisatie die onder andere techno party’s organiseerde, ze moesten sluiten omdat ze onder meer vergaten opnieuw een milieuvergunning voor geluid aan te vragen. Maar ze zaten in een gebied waar niemand woont. Het is goed dat er milieuvergunningen zijn, maar dat gaat te ver. Ik begrijp dat je geen rave party in je tuin wil, of toch niet elke nacht, maar we moeten ervoor zorgen dat die ruimtes er zijn, dat dat soort dingen ook kan. En anderzijds moeten we rekening houden met de context waarin bepaalde regels niet of minder hoeven te gelden. Ook dat is een kwestie van vertrouwen.
Hoe kunnen cultuurspelers hun commonsambities in hun werking inbedden?
In de eerste plaats moeten ze opnieuw risico’s durven nemen, buiten de lijntjes durven kleuren en ook niet alsmaar verwachten dat een overheid het voor ons zal regelen. Daarvoor zou iets meer ruimte gemaakt moeten worden. Ruimte om risico’s te kunnen nemen. Ik ken geen kunstenaars, burger- or culturele initiatieven die slechte bedoelingen hebben. Daar mag gewoon meer vertrouwen in zijn. En natuurlijk is er af en toe een rotte appel, maar moeten we daarvoor de hele zaak beknotten? Ook binnen cultuur hebben we ruimte nodig om gevaar tot op zekere hoogte toe te laten. Om te durven zeggen: ‘Dit is een uitzondering, hier knijpen we een oogje dicht’. Naar aanleiding van #metoo kwamen er bijvoorbeeld enkele dansdocenten bij mij over de vloer met de vraag: ‘Mag ik mijn studenten nog aanraken?’ Ja, dat is een uitzonderingssituatie, maar hoe regel je dat in een context waarin iedereen in een morele tang wordt genomen? Commonen, collectief met de betrokkenen zelf regels bepalen is een oplossing daarvoor.
Het is misschien een flauw voorbeeld, maar denk aan trouwen. Natuurlijk is een huwelijk een mooi gebeuren om elkaars liefde publiek te erkennen. Maar trouwen is ook de uiting van de wil om een contractrelatie. Wellicht omdat je elkaar toch niet geheel blind vertrouwt. En dat zie je ook terug in andere maatschappelijke relaties. Ik denk dat we af moeten van het geloof dat een contract zomaar vertrouwen schenkt. Soms resulteert het juist in een tegendeel. Hetzelfde geldt voor audits, accreditaties of individuele functioneringsgesprekken op het werk. Terwijl ze vertrouwen willen wekken, generen ze vaak het omgekeerde.
“Ook binnen cultuur hebben we ruimte nodig om gevaar tot op zekere hoogte toe te laten.”
De commoner in jezelf ontdekken, dat moet je nu eenmaal leren. De commoner in jezelf ontwikkelen, dat kan je trainen. Hoe kunnen we dat tweede bevorderen?
Je kan dat nooit in je eentje trainen, dat is het basisprincipe en ook mijn idee van cultuur. Neem het voorbeeld van studenten die op schoolreis gaan naar Parijs. Ze krijgen een budget en moeten zelf beslissen wat ze daarmee zullen doen. Gaan ze op restaurant of koken ze zelf? Dat is een perfect voorbeeld van hoe je van jongs af aan commonen kan trainen.
Bij commons kan je dat trainen niet zelf doen. Dat gebeurt altijd in relatie tot anderen. Je kan jezelf ook de vraag stellen over de relaties die we hebben, zoals ik in een relatie met mijn uitgever die mijn boeken wil verkopen. Daar kan ik me zelf afvragen: kan je boeken ook op een andere manier beschikbaar stellen? Op welke manier dan? Kunnen we kiezen voor een creative commons licentie of voor open source? Moeten we een inkomprijs vragen voor een cultureel evenement, of kunnen we het ook op een andere manier regelen? Het gaat dus telkens over die vraag: moet dit soort van relatie nu op die manier georganiseerd worden of kan het ook anders? Het komt er alvast op aan om zoveel mogelijk geldrelaties om te vormen tot sociale uitwisselingen die gratis zijn, maar die wel volgens bepaalde wederkerigheidsprincipes verlopen.
Ook in de cultuursector of de academische wereld krijg je vaak te maken met onderlinge competitie. Toen ik een onderzoeksteam begon te leiden, was de eerste vraag: hoe los je dat op, hoe zorg je dat mensen in alle openheid met elkaar blijven spreken en elkaar niet beginnen te ‘beconcurreren’? In een klascontext heb ik daarmee al een paar keer geëxperimenteerd. ‘Jullie krijgen van mij geen punten, maar jullie gaan elkaar nu in collectief overleg zelf punten geven’, zei ik. Dan krijg je natuurlijk discussie, en terecht. Maar die discussie is net belangrijk en vaak veel relevanter dan een cijfer. In Vertrouwen geef ik het voorbeeld van Clubture in Zagreb waar culturele spelers op die manier subsidies verdelen. Iedereen die culturele activiteiten organiseert, kan mee onderhandelen over de verdeling van de subsidiepot. Commonen betekent beslissingen collectiviseren en dat kan je inderdaad trainen.
Commonen kan je dus niet alleen. Je hebt een soort groep van mensen nodig die het samen met jou doen. Maar groepen mensen verschillen van elkaar. Gemeenschappen verzamelen zich rond een gedeelde identiteit, gemeengoedbeheerders rond gedeelde kwetsbaarheden en noden, schrijf je zelf. Een potentiële grote Ander speelt hier ook een belangrijke rol.
Het is belangrijk dat je identiteit of gedeelde waarden en normen niet als uitgangspunt neemt. Die evolutie hebben we gezien in de natiestaten of de welvaartstaat waarin identiteit een criterium werd om van bepaalde overheidsdiensten gebruik te mogen maken. Bij commoners moet het net omgekeerd zijn: daar vertrek je vanuit een gedeelde nood. Je weet dat de ander even kwetsbaar is of dat die even goed recht op, of evenveel nood aan iets heeft als jij, en dus moeten we daar samen een oplossing voor vinden. Los van geloofsovertuiging, politieke overtuiging, klasse of afkomst van de ander. Openheid is belangrijk voor de commons. Als die sluit, dan krijg je ‘gated communities’ die in feite het tegendeel van de commons zijn. Ik noem het de ‘interne bedreiging’ van de commons.
Wat de Ander betreft. Binnenkort hebben we een boekvoorstelling in de Groene Waterman met onder andere bisschop Johan Bonny, die nu zwaar onder vuur ligt, als een van de gesprekspartners. We zullen het hebben over vertrouwen, maar ook over commons. Hij wil in Antwerpen een deel van het kerkelijk patrimonium voor commonsinitiatieven vrijgeven. Ik vind het heel belangrijk dat zo iemand naast een organisator van illegale rave party’s zit. Daarom heb ik hem ook uitgenodigd voor de boekpresentatie.
Zelf ben ik niet gelovig en ik heb ook veel moeite met wat er al zo lang in de Katholieke Kerk aan het gebeuren is. Maar je moet blijven praten. En net dat is een begin van commonen: openstaan voor iemand die een radicaal andere mening en opvattingen heeft, omdat je ziet dat ook zo iemand bepaalde noden en kwetsbaarheden deelt. En die moet je als basis nemen, om met elkaar in gesprek te gaan, als een criterium om al dan niet samen te werken. In Leeuwarden noemen ze dat een iepen mienskip (in het Fries), of open gemeenschap, maar ik denk dat open gemeenschap een contradictio in terminis is, omdat de gemeenschap altijd de neiging heeft om zich af te sluiten. En commoners trouwens ook, dus dat is de moeilijke balans tussen gemeenschap en commoning. Stel dat een groep mensen het initiatief neemt om zelf een school te bouwen en uiteindelijk zijn er maar 25 stoelen en bankjes. Zo begint de discussie over commoning. Want als je dan zegt dat ‘de stoelen alleen voor onze witte middenklassekinderen zijn’, wat vaak onbewust gebeurt, dan heb je een probleem. Identiteit hebben is belangrijk, maar identiteit mag niet meespelen als filter om de toegang tot de commons te bepalen.
Je presenteert commons als een nieuwe ideologie. Een ideologie moet ook gezamenlijk gedragen worden, en kan niet op een individuele geloof en verbeeldingskracht berusten. Maar wie wordt er dan een nieuwe ideoloog – is dat een collectief?
Het is een beetje tricky om het woord ideologie te gebruiken, dat besef ik. Al in het boek Commonism pleitten wij samen met Slavoj Žižek voor de herwaardering van ideologie. Je kan niet zonder geloof in die verbeelding van een betere toekomst, in een horizon om zaken te veranderen. Alle rationele argumenten en zelfs empirische bewijzen helpen niet om mensen van koers te doen veranderen. Zo blijven we bijvoorbeeld met Ryanair vliegen, ook al weten we dat we er de biosfeer mee vergallen én dat het bedrijf haar personeel uitbuit. Er moet dus iets anders zijn dat ons gedrag doet veranderen. Daarom heb je een soort van blind geloof nodig, blind vertrouwen op bepaalde basisprincipes, bijvoorbeeld het geloof dat de mens een fundamenteel sociaal wezen is en sociale relaties nodig heeft om te overleven. Geen homo economicus, maar een homo communis dus. Zoiets zit voor mij op het niveau van het ideologische, omdat je koerst op onbewuste aannames die we niet meer in vraag stellen en die we nodig hebben als een soort drive om te handelen. Geloof geeft energie. Daarom pleit ik voor de herwaardering van ideologie. Zoals we bewust zijn geworden dat we in de marktideologie leven, of met z’n allen het neoliberalisme ademen, zo is het ook belangrijk om bewust te worden van het feit dat je altijd ideologisch handelt.
De term ‘ideologie’ roept vaak eerder negatieve connotaties op. Toont dat we in de recente geschiedenis te weinig goede ideologieën hebben?
Niet alle ideologieën zijn slecht. De klassieke ideologiekritiek van Marx gaat om vals bewustzijn, maar vals bewustzijn is daarom nog geen slecht bewustzijn. Ik vergelijk het in het boek Vertrouwen met een wortel die aan een stok is gebonden en die we voor de ogen van de ezel houden waar we zelf opzitten. Natuurlijk houden we die ezel voor de gek, maar we brengen hem wel aan het lopen. Hetzelfde geldt voor ideologie. Het laat mensen dromen en wensen en laat ze naar een verbeelde horizon lopen. Een horizon die recht evenredig verschuift met elke stap die we in haar richting zetten. Een illusie? Ja. Maar ze houdt ons wel in beweging, of beter, in leven…
Een horizon die zich verplaatst?
Ja, je blijft lopen naar een immer verplaatsende horizon, net zoals de ezel naar een immer verplaatsende wortel blijft lopen.
En de ruimte wordt zo ook groter en blijft veranderen?
Verandering is nodig, maar ik heb moeite met dat begrip, omdat het te pas en te onpas wordt gebruikt, bijvoorbeeld in change management waarin verandering wordt genomen als een doel aan zich: als je maar verandert, dan is het goed. Maar dat klopt niet, je kan in heel veel richtingen veranderen. Soms wordt de verwarring gemaakt dat we terug naar de jaren ‘60 gaan. Tegenwoordig is het niet meer dat soort van verandering die we willen. Als we naar de jaren ‘60 kijken, dan zie je dat studenten en arbeiders op straat komen om hiërarchieën te doorbreken, om meer democratie op te eisen, wat nu inderdaad opnieuw het geval is. Maar ze probeerden vooral wat vastzat los te wrikken. De commonsbeweging is daarentegen een beweging die terug grond onder de voeten probeert te krijgen. Ze zeggen: ‘Alles is vloeibaar geworden, kijk naar een stad, bevolkingsgroepen veranderen om de vijf jaar, bestemmingen van gebouwen veranderen, alles is altijd onder constructie en in beweging, eigenlijk willen we terug zekerheden.’ Of denk aan al die tijdelijke maatregelen die genomen worden tijdens financiële crises, tijdens terroristische aanslagen of gedurende de coronapandemie. Steeds meer wetten worden vervangen door tijdelijke maatregelen. Ze maken de grond onder onze voeten vloeibaar. We hebben geen grond meer om op te staan. Eigenlijk hebben we opnieuw nood aan een ‘grond-wet’, vaste regels en principes die ons terug zekerheden bieden en, jawel, grond onder de voeten. Daar zit volgens mij het verschil tussen de activisten van de jaren ‘60 en de commoners van vandaag. De eersten wilden terecht méér democratie door al te rigide structuren en regels te doorbreken. Vandaag bouwen commoners terug aan een fundament om op te staan. Dat bestaat onder meer uit sociale regels en gedragscodes die bottom up worden bediscussieerd. Conservatief rechts biedt vandaag een antwoord op onze zoektocht naar collectieve zekerheden, progressief links vindt er maar geen overtuigend antwoord op. Misschien moeten we daarom eens richting commons kijken.