22
2019
Tine Hens en Koert Debeuf laten in hun brieven kijken
Tijdens onze Trefdag van 21 november wierpen historici Tine Hens en Koert Debeuf een kritische blik op onze toekomst op de Trefdag sociaal-cultureel werk. Waar Tine Hens zich richt op kiemen van hoop waar mensen in verzet komen, denkt Koert Debeuf dat oorlog onvermijdbaar is als de huidige geopolitieke trends van algemene neergang van de democratie en globalisering zich doorzetten. Een briefwisseling vormde de opstap naar een dialoog waarin ze verwonderd naar elkaars ideeën luisterden. Kon je dit onwijs interessante gesprek niet bijwonen? Dan hebben we goed nieuws voor jou: Tine en Koert stemden ermee in hun schrijfsels aan elkaar te delen op onze blog.
Beste Tine
Beste Tine,
Ik wil eerst en vooral zeggen dat ik jouw boek erg graag (en op drie dagen) heb gelezen. Ik lees zelden tot nooit boeken over dit onderwerp en wou eigenlijk hier en daar een stukje lezen, maar ik heb geboeid elke bladzijde met interesse, en soms warmte, gelezen.
Toen ik op Twitter postte dat ik je boek aan het lezen was, antwoordde je dat mijn boek al een week door je hoofd spookt. Dit is bij mij niet anders, en dat om evidente redenen. Jouw boek straalt warmte en hoop uit, het mijne kilte en wanhoop. Op het eerste gezicht schrijf jij tegen de globalisering terwijl ik pleit voor meer globalisering. Een van mijn hoofdstukken heeft als titel ‘It’s not the economy, stupid’, terwijl jouw boek bijna alleen over de economie gaat. Het probleem is dat jouw boek overtuigend is. En ik hoop dat het mijne dat ook is, zij het met een andere boodschap.
Het is net daarom dat ik, wellicht net zoals jij, heb zitten, lopen en liggen piekeren over hoe beide boeken op een of andere manier verzoend kunnen worden. Immers, net als Wouter in jouw boek, ben ik opgehouden met discuteren. Ik zoek liever naar ‘common ground’ in een diepgaand gesprek.
Als ik jouw boek – te kort door de bocht – mag samenvatten, pleit je voor een andere economie: een economie die fair is, en vooral gericht op het beter maken van de lokale gemeenschap. Een economie ook waarin iedereen een bijdrage kan leveren en daarvoor iets tastbaars, maar ook ‘verbondenheid’, terugkrijgt. Het is de basis van de opbouw van een gemeenschap waar ieder een plaats heeft, en ieder ook zijn talenten kan aanwenden. Laat me op basis hiervan enkele puntjes geven die, denk ik, aansluiten bij mijn analyse van tribalizering.
- Iemand die radicaliseert doet dit meestal op basis van het gevoel dat hij zijn droom niet heeft kunnen waarmaken. Het gevoel een loser te zijn. De propaganda van IS was er vooral op gericht om jongeren te overtuigen dat meedoen hen van ‘zero tot hero’ zou maken. In het algemeen zou ik durven beweren dat mensen die ‘tribalizeren’ net een community, aanvaarding en gerespecteerd worden missen en dit daarom gaan zoeken in meer extreme hoeken. Jouw ideeën kunnen een basis zijn om dat gemis net tegen te gaan.
- Tribalizering is het najagen van een vijandsbeeld, meestal de vreemde. Je gaf een aantal voorbeelden van hoe alternatieve, lokale economische initiatieven net die ‘vreemde’ een plaats geven en hen insluiten in plaats van uitsluiten. Dit lijkt me voor het middenveld dan ook essentieel.
- Wat ik met mijn globaliseringsverhaal evenwel belangrijk vind, is net dat we ook voor ideeën over het muurtje van onze gekende Europese wereld durven kijken. Ik begrijp dat je met jouw boek al tenminste over de grenzen van België (laat staan Vlaanderen) bent gaan kijken. Maar ik had het ook graag iets globaler gezien. Een element dat mij heeft verrast, was dat de Denen voor het bouwen van hun windmolen een Indiër hebben moeten laten overvliegen. Dat is globaal. Maar ook voor jouw centrale concepten als herstellen en delen verwijs je heel kort naar de Marokkaanse man die wel een auto wou kopen omdat hij is opgegroeid in Marokko in een lokale hersteleconomie. In elk geval, wat ik tijdens mijn jaren in Cairo heb gezien is dat die recyclage- en repaireconomie de normale gang van zaken is. Cairo rijdt vol met Peugeot 504’s; auto’s die enkel met veel creativiteit en kennis decennia als familiewagens kunnen dienen. Als mijn gsm-scherm kapot was kon ik naar de Apple-shop gaan (geen store in Cairo), maar veel goedkoper was het om naar een lokale reparateur te gaan die een scherm van een andere gsm voor die van mij verruilde. Om een lang verhaal kort te maken: wereldwijd leven de meeste mensen precies in de ‘ideale’ economie en dito gemeenschapsvormen die je beschrijft. Bovendien wordt er met minder luxe geleefd en ook minder gewerkt. Omdat vrienden en familie belangrijker zijn.
- Je maakt een verschil tussen samenlevingen waar ‘anders leven en werken’ een noodzaak is (zoals in Griekenland of Portugal) en die waar het een vrije keuze is. Die laatste categorie lijkt me interessanter. Wereldwijd geldt voornamelijk de eerste categorie. Maar in bijvoorbeeld grote delen van Afrika (ook Noord-Afrika) zien we eigenlijk een combinatie van de twee, waarbij beide categorieën door elkaar lopen. Misschien is dat iets voor jouw volgende boek …
Met andere woorden, ik denk dat onze beide boeken en ideeën elkaar kunnen versterken, ook al zijn we het wellicht niet met alle punten van beide analyses eens. Ik denk dat mijn verhaal vooral abstracter is en stopt waar jij begint: hoe kunnen we concreet iets doen aan een wereld die een gevaarlijke richting uitgaat en waar de democratie uitgehold is? Tegelijk denk ik dat we beiden reageren tegen wat sommigen ‘onze superieure samenleving’ noemen. Ik denk dat we veel kunnen leren van initiatieven in Europa, maar zeker ook buiten Europa; over hoe we de handen in elkaar kunnen slaan op lokaal niveau, maar ook op globaal niveau. Ik heb in massaprotesten gestaan in Cairo, Istanbul en Tunis. We zien vandaag revolutionaire protesten in Irak, Libanon, Hong Kong en Chili. Dat moet ons hoop geven en de gedachte dat als we verandering willen, we dat ook echt kunnen bewerkstelligen.
Warme groet,
Koert
Beste Koert
Dag Koert,
D’eirde warmt ip
mo de weireld verkilt
(Het zesde metaal, Naar de wuppe)
Drie dagen na de dertigste verjaardag van de val van de Berlijnse muur, steken mensen in Bilzen een leegstaand rusthuis in brand. Het pand werd klaargemaakt voor de opvang van 150 mensen die hun eigen land ontvluchtten en hier een aanvraag indienden om officieel toegelaten te worden tot het territorium. In afwachting van goed- of afkeuring van hun dossier, zouden ze in het voormalige rusthuis in Bilzen wonen.
‘Het feestje kan beginnen. De bbq is aan’, verscheen op Facebook.
Het was het omgekeerde van een feestje. Het was een uitdrijving. Men wilde tonen dat mensen die hier niet geboren zijn, die van elders komen, die om welke reden dan ook hun land verlaten hier niet langer welkom zijn. Het is genoeg, zeiden mensen. Ze keken grimmig. Alsof ze zopas vernomen hadden dat de overheid hun huizen afnam om ze gratis en voor niets te schenken aan mensen van elders.
Waarom zo boos?
Waarom zo bang?
Waarom die verongelijkte blik in de samengeknepen ogen?
Waarom sta je daar met de mondhoeken omlaag, de armen voor de borst gekruist en praat je alsof je je hele leven alleen nog maar onrecht bent aangedaan?
Volgens een statistiek van Eurostat zijn de Belgen bij de gelukkigste mensen van Europa. Maar gemiddelden zijn al vaker slechte maatnemers van de werkelijkheid gebleken. Of zijn gelukkige mensen net het meest van angst vervuld dat geluk te verliezen? Zijn ze bevreesd gelukszoekers aan te trekken?
Ik wil het even over taal hebben. Omdat we de laatste tijd vaak horen dat ‘de dingen niet meer gezegd mogen worden’ en dat het tijd is ‘om alles eens te benoemen.’
In de taal over de zogenaamde andere zijn we steeds verder opgeschoven naar de ontmenselijking. Het is wat jij zo treffend beschrijft in je boek. De Berlijnse muur viel en ondertussen bouwen we steeds hogere muren tussen wij en zij, tussen zij die erbij horen en de vele anderen die we er niet bij willen.
Omdat ze meer pigment in hun huid hebben, omdat ze een doek op hun hoofd dragen, omdat ze meer keelklanken gebruiken, omdat ze van onder naar boven, van rechts naar links lezen.
Wie hier kwam met de vraag te mogen blijven, heette eerst nog asielzoeker. Daarna werd het gelukszoeker, vluchteling – meestal met de bijkomende bemerking dat het economische type een profiteur was en het politieke aanvaardbaar was – en nu vaker illegaal, sans-papier of transmigrant.
De mens die de plek waar hij ter wereld kwam ontvlucht in de hoop een leven op te bouwen, heeft steeds minder recht van bestaan. Tenzij hij voor een multinational werkt, voor de Europese Unie of een andere officiële organisatie die overal ter wereld kantoren heeft. Dan heet hij expat en mag hij zich terugtrekken in zijn eigen cultuur. Hoewel ook zij meestal slechts kort in een land verblijven, zal men hen niet transmigrant noemen. Dat zijn enkel de jongemannen aan de achteruitgang van het Noordstation of op snelwegparkings die hier niet willen blijven maar verder reizen naar het beloofde land dat ze in hun hoofd hebben.
De grondtoon bij dit jongleren met terminologie lijkt dat we ze hier liever niet hebben, dat we ze liever zien vertrekken dan aankomen, dat we al genoeg eigen boontjes te doppen hebben om hun geïmporteerde bonen erbij te nemen.
Het is een grondtoon die ook in andere maatschappelijke pijnpunten rond zoemt.
In Nederland besliste de regering een nieuwe snelheidslimiet op de snelweg in te voeren om de uitstoot van stikstof te verminderen. In plaats van 130 zal je overdag nog 100 mogen rijden. De partijen die het voorstel bekendmaakten, spraken zelf van een ‘rotmaatregel’. Blijkbaar is het een aanslag op ’s mens vrijheid om minder snel te rijden en meer te vervuilen.
Prompt werd er een actie gepland. 100 rijden in derde versnelling voor meer uitstoot. We zijn zelfs bereid onze eigen lucht te verzieken in de strijd om het grote gelijk.
Soms denk ik dat de oorlog waarvoor jij waarschuwt in je boek al begonnen is, maar dat we hem niet herkennen omdat hij anders, dieper en verwoestender is dan alle voorgaande oorlogen. Er is geen duidelijk leger, geen afgelijnd strijdveld, het is alles tegen iedereen. Het is een oorlog tegen de natuur, in onze hoofden, onze harten, in onze families, misschien wel een oorlog tegen onszelf.
Ik las je boek toevallig met de vorming van de Vlaamse regering op de achtergrond. Het leek alsof ik een handleiding in handen had om de werkelijkheid te begrijpen die zich steeds strakker om ons heen vouwt. Ik heb het niet geteld, maar het regeerakkoord bulkt van de pompeuze termen als ‘excelleren’ en ‘Vlaams’ en ‘internationale uitstraling’. Dit alles in een schabouwelijk Nederlands geschreven, doorspekt met Engelse woorden die gewichtig klinken maar licht wegen. Smart, is er een van. Gold plating, een ander.
De boodschap is duidelijk. We moeten ons loten van eenzelfde stam voelen. Fier zijn op een leeuwenvlag, op de kleuren geel en zwart, op de wiegende weides die tegenwoordig vooral uit maïs bestaan. Volgens mij toch ook een importproduct. Maar dat zijn details. Het regeerakkoord is de papieren stapsteen naar een betonnen natievorming. Cultureel kiest men er dan ook voor meer te investeren in gebouwen dan in mensen. Misschien omdat gebouwen zwijgen en mensen durven hun mond open te trekken. Gelukkig kunnen mensen in die gebouwen samenkomen om hun mond open te trekken.
Want dat gebeurt er ook in deze wereld die zich op zichzelf lijkt terug te plooien.
Tegenover iedere anonieme brandstichter staat een Maike Wijnants, de eigenares van het uitgebrande rusthuis. Zij weigert in te binden. Zij ziet het als het wezen van haar bestaan andere mensen te helpen.
Tegenover iedere boze autobestuurder die niet langer zijn gaspedaal tot op het diepste niveau mag indrukken, staat mijn metekind van 23. Ze bezit geen auto, ze deelt er een en verplaatst zich door de wereld met de fiets.
Tegenover iedere Vlaams-nationalist die strijdt voor de eigen natie staat een Vlaming met een vlag van Extinction Rebellion die vecht voor een leefbare planeet voor alle leven.
De vraag is: hoe krijg je wie tegenover elkaar staat naast elkaar? Door allemaal wereldburgers te worden of door burgers in de wereld te zijn?
Ik ben beter in kijken dan in analyseren. Maar ik denk dat het globale en lokale elkaar beter versterken dan elkaar op te heffen. Het is niet het ene of het andere. Mensen moeten zich verbonden voelen met een plek om een plaats te vinden in de wereld. Zeker als een toenemende globalisering gepaard gaat met toenemende onrechtvaardigheid, met groeiende onzekerheid, met toenemende vervuiling en uitstoot, met de feitelijke vaststelling dat er belastingparadijzen zijn voor de een en hellholes voor de ander. Dit hoeft niet zo te zijn. Het is geen definitie van globalisering. Het is wel een gevolg van hoe die globalisering zich voltrokken heeft. Misschien omdat we ze uit handen hebben gegeven van de democratie en overgelaten aan aandeelhouders en financiële spitstechnologie met alle gevolgen van dien als het in die directiekamers fout loopt.
Dat is wat we de voorbije jaren zagen gebeuren. Het is het verhaal van de onfatsoenlijken, de deplorables, mensen die murw geslagen door een besparingsbeleid drie jobs combineren om de rekeningen te betalen. Hoe haal je mensen uit deze dwangbuis? Door verder in te zetten op globalisering? Of door ook de kracht van het lokale te erkennen, waar het eenvoudiger is met andere economische wetmatigheden te spelen en te experimenteren?
Als de nationale spoorwegmaatschappij beslist het eigen buffet in het station van Hasselt waar een koffie nu 1,5 euro kost uit te verkopen aan Starbucks, een multinational die 3,5 euro vraagt voor koffies met ingewikkelde namen, wat betekent dit dan voor de mannen en vrouwen die elkaar iedere dag ontmoeten in dit buffet? Dat ze niet meer welkom zijn? Dat ze elders een plek moeten zoeken? Dat we wat publiek is privatiseren? Wat doet dit met mensen? Met een samenleving?
Vorige week was ik toevallig in de lokalen van Vormingplus in Brugge. Een organisatie die met dit nieuwe cultuurbeleid op tien jaar 44 procent moet inleveren. Het rook er – het moet gezegd – een beetje muf en vochtig, problemen met de ventilatie vermoed ik, maar ik genoot van de veelvormigheid van de activiteiten die daar ontplooid werden.
Ik kwam voor een lezing over kernenergie – laatste lokaal aan de rechterkant, zei de man achter de balie – en ik liep langs een lokaal waar men hapjes aan het bereiden was, een ander lokaal waarin men schilderde en nog een ander lokaal waarin druktechnieken werden uitgeprobeerd. Het zijn plekken waar samenlevingen tot bloei komen, waar mensen zich ontplooien, waar ze misschien wel heel eenvoudig ‘mens’ worden.
We hebben die experimenten nodig. Die zijn vaak warrig en onduidelijk. Ze hinderen, ze irriteren, maar ze kunnen ook wie tegenover elkaar staat bij elkaar brengen. De aarde doen afkoelen en de wereld opwarmen.
Ik ben blij om hier samen met jou over na te denken. Om die twee blikken te verbinden. Benieuwd naar jouw antwoord,
Veel groeten
Tine
Over de auteurs
Tine Hens is klimaatjournalist bij MO* Magazine en auteur van Het klein verzet.
Koert Debeuf is hoofdredacteur van de EUobserver en auteur van Tribalization. Why war is coming.